Tijdelijke wet testbewijzen covid-19

De wet biedt de mogelijkheid om regels te stellen over het tonen van een testbewijs. Uit zo’n bewijs moet blijken dat de betrokken persoon ten tijde van de test niet met het coronavirus besmet was. Het inzetten van deze bewijzen heeft als doel om ook al is het coronavirus nog aanwezig onderdelen van de samenleving te heropenen of open te houden. Dat mag alleen als het testbewijs een duidelijke rol vervult bij het tegengaan van de verspreiding van het virus SARS-CoV-2. Het testbewijs mag uitsluitend verplicht gesteld worden om coronamaatregelen te versoepelen en sneller los te laten of maatregelen minder ingrijpend te laten zijn en later in te voeren. De wet zelf bevat niet de plicht tot het gebruik en tonen van het testbewijs. Het biedt de juridische basis om de plicht daartoe met een ministeriële regeling op te leggen. Een onderliggende wettelijke basis is nodig, omdat een plicht tot het tonen van een testbewijs grondrechten van burgers raakt, waaronder het recht op lichamelijke integriteit en het recht op privacy. Ook het verbod op discriminatie is bij deze regelgeving van belang. Het inzetten van testbewijzen is alleen mogelijk voor de toegang tot niet-essentiële voorzieningen en activiteiten als sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen, restaurants en overige horeca. Ook is het inzetten van het testbewijs mogelijk voor het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.

ATR heeft de minister van VWS laten weten dat de onderbouwing van de beperking tot de genoemde activiteiten en voorzieningen te kort schiet. Deze beperking in voorzieningen en activiteiten oogt namelijk subjectief en is enige willekeur niet te ontzeggen. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk waarom testbewijzen wel mogen worden ingezet bij georganiseerde jongerenactiviteiten maar niet bij georganiseerde ouderenactiviteiten. Het college adviseert om in de wet de beperking in activiteiten en voorzieningen te schrappen. Het testbewijs zou daarmee in beginsel voor alle activiteiten en voorzieningen mogelijk zijn. Dat voorkomt onnodige regeldruk, vanwege de vele discussies en rechterlijke procedures die met deze beperking in de wet zouden volgen. Het advies van het college betekent niet dat het testbewijs dan ook voor alle activiteiten en voorzieningen gebruikt gaat worden. Het toetsingskader (toetsing op onder meer noodzaak, effectiviteit, maatschappelijk belang) voor de ministeriële regelingen biedt het kabinet een afdoende juridische basis voor een prioritering en keuzes in activiteiten en voorzieningen.

De werkbaarheid van de wet voor burger, bedrijven en instellingen is onvoldoende onderbouwd. Het zou zo moeten zijn dat voor elk type activiteit of voorziening voorafgaand aan de invoering van het testbewijs eerst een experiment uitgevoerd wordt. Daarin moet dan ook de werkbaarheid voor burgers, bedrijven en instellingen worden getest. Verder is een betere onderbouwing nodig voor het verschil in plichten tussen enerzijds bezoekende of deelnemende burgers (wel testbewijs verplicht) en anderzijds de eigenaren, personeel, organisatoren en beheerders (testbewijs niet verplicht). Dit verschil is aan burgers niet uit te leggen en is ook strijdig met het doel van de wet. Ook is meer inzicht nodig in hoe burgers schriftelijke testbewijzen kunnen verkrijgen.

ATR advies aan de Minister van VWS – Tijdelijke wet testbewijzen Covd-19