Wijziging van de Wet en AMvB maatschappelijke ondersteuning 2015 in verband met de introductie van een passende bijdrage voor huishoudelijke hulp
Wetsvoorstel en bijbehorend besluit bevatten de nieuwe regels voor de eigen bijdrage voor de voorziening huishoudelijke hulp. Voor alle andere voorzieningen wijzigen de regels rondom de eigen bijdrage niet. Daarvoor blijft het abonnementstarief ongewijzigd van kracht. Wet en besluit kiezen bij deze voorziening voor een inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage vanaf een bepaald bijdrageplichtig inkomen. Deze inkomensgrens is bepaald op 185% van het sociaal minimum (voor alleenstaanden komt de grens uit op circa € 30.000,- en voor meerpersoonshuishoudens op circa € 40.000,-). Door de eigen bijdrage (pas) vanaf 185% van het sociaal minimum te laten stijgen, worden middeninkomens tegemoet gekomen. Cliënten met een inkomen tot 185% van het sociaal minimum betalen een eigen bijdrage die gelijk is aan het Wmo abonnementstarief dat geldt voor alle andere maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen met een duurzame hulpverleningsrelatie (niet zijnde huishoudelijke hulp). Dit is de minimum eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp. Vanaf 185% van het sociaal minimum neemt de eigen bijdrage lineair toe. Cliënten met een hoger inkomen betalen bovenop de minimum eigen bijdrage een twaalfde gedeelte van 8% van hun bijdrageplichtig inkomen dat boven de inkomensgrens uitkomt, tot een maximum van € 255.
ATR laat in een advies aan de staatssecretaris van VWS weten dat de onderbouwing van nut en noodzaak van de voorgestelde wijzigingen in de eigenbijdrageregeling voor huishoudelijke hulp, en het doelbereik ervan, te kort schiet. Er is volgens ATR behoefte aan een nadere – met name financiële – onderbouwing. Die onderbouwing moet zien op enerzijds het (aangevoerde probleem van het) in gevaar komen van de beschikbaarheid van alle voorzieningen. En anderzijds het wegvallen van dit risico als de thans voorgestelde specifieke maatregel eenmaal is doorgevoerd. Ook is een nadere onderbouwing nodig van de keuze voor een specifieke maatregel (uitsluitend ten aanzien van de voorziening huishoudelijke hulp), terwijl de probleemanalyse een generaal probleem schetst. Dat generale probleem is dat de uitgaven voor alle voorzieningen stijgen. Met het beperken van de oplossing tot specifiek de voorziening huishoudelijke hulp zouden meer generale alternatieven met minder ingrijpende regeldrukgevolgen over het hoofd kunnen worden gezien. De toelichting brengt die mogelijke ‘generale’ alternatieven niet in beeld, evenmin de afwegingen om daar niet voor te kiezen. Er heeft ook nog geen toets op het ‘doenvermogen’ van de doelgroep plaatsgevonden. Het is volgens ATR gewenst dat dat zo snel mogelijk met behulp van een praktijkproef of praktijksimulatie gebeurt. Het college betwijfelt echter of de voorgestelde regelgeving deze toets op het ‘doenvermogen doorstaat. Met de voorgestelde wijziging keert de eigenbijdrageregeling, in elk geval voor de groep cliënten met een inkomen boven de drempel van 185% van het sociaal minimum, terug naar de situatie van voor 1 januari 2019. De ervaringen uit die tijd leren dat een inkomensgerelateerde regeling voor de doelgroep te complex is (onzekerheden, stapelfacturen, verrekeningen en terugvorderingen), reden waarom de regeling ook is vereenvoudigd. Er ontbreekt in de toelichting een raming van de omvang van de gevolgen voor de regeldruk. Om al deze redenen adviseert ATR om het wetsvoorstel niet in te dienen en het besluit niet vast te stellen.
ATR advies aan de Minister van VWS – Wet en AMvB MO 2015 passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp